De Fakkel Dragen: Vastberaden Manager Weigert een Erfenis te Laten Vervagen
Rotterdam is niet een stad die gemakkelijk vergeet. Het draagt zijn littekens en zijn triomfen met dezelfde koppige trots, een plek waar overleven en heruitvinden in de bakstenen en het staal van de skyline geschreven staan. Al decennia lang belichaamt de voetbalclub van de stad diezelfde onverzettelijkheid, een weerspiegeling van de kracht van de havenarbeiders en de onwankelbare loyaliteit van een gemeenschap die haar ploeg door magere en gouden jaren heeft gesteund. Voetbal in deze stad is niet slechts een spel; het is erfgoed, identiteit, een keten die van generatie op generatie wordt doorgegeven. Daarom is de vraag, wanneer er een nieuw tijdperk aanbreekt, nooit alleen wie er zal coachen, wie er zal spelen of wie de aanvoerdersband zal dragen. De veel belangrijkere vraag is wie de ziel van de club zal bewaken.
In de afgelopen seizoenen leek die vraag vanzelf te worden beantwoord. Een leider, niet afkomstig uit de traditionele Rotterdamsche school, werd toch snel een deel daarvan. Hij herschiep de manier waarop het team speelde, dacht en in zichzelf geloofde. Onder zijn leiding was het voetbal niet langer aarzelend of voorzichtig, maar onverschrokken: hoog druk zetten, snel spelen en intelligentie combineren met agressie. Er kwamen overwinningen, maar nog belangrijker: het geloof keerde terug. Voor even leek het alsof de club van de stad niet alleen succes maar ook zijn bestemming had hervonden.
Toen kwam het vertrek, plotseling maar niet onverwacht, want de roep van het Engelse voetbal is vaak onweerstaanbaar voor ambitieuze Nederlandse coaches. De man die trots had teruggebracht, vertrok naar een nieuwe uitdaging en liet daarbij niet alleen een prijzenkast achter die glansde als in jaren niet meer, maar ook een idee, een filosofie die in de spelers was ingeprent en door de fans werd gekoesterd. Zijn naam weerklinkt nog steeds rond De Kuip op wedstrijddagen, een herinnering aan de hoogten die werden bereikt en het fundament dat niet verkwanseld mag worden.
Voor veel supporters waren de maanden erna gevuld met ongerustheid. Zou alles wat zorgvuldig was opgebouwd uit elkaar vallen? Zou een nieuwe figuur het systeem aan de kant schuiven, een compleet andere visie opleggen en zo iets afbreken wat zo authentiek voelde? Het voetbal kent zulke verhalen genoeg — dynastieën die door achteloze overgangen werden gebroken, identiteiten die verloren gingen in de jacht naar vernieuwing. In Rotterdam voelde die angst bijna tastbaar, een wond die op het punt stond open te gaan. Toch verspreidde zich in die onzekerheid ook een stille geruststelling. De man die de hete stoel instapte was geen vreemdeling, geen huurling op zoek naar reputatie, maar iemand wiens naam zelf het gewicht van de Nederlandse voetbalgeschiedenis draagt. Hij was niet gekomen om af te breken wat er stond, maar om het te koesteren, om de fakkel over te nemen die hem was aangereikt.
De trainingen begonnen met een intensiteit die de spelers al kenden. Ze vertelden achteraf dat het ritme hetzelfde bleef, dat de pressing-oefeningen nog steeds longen deden branden en benen deden trillen, dat de nadruk op snelle omschakelingen en onverschrokken aanvallen ongewijzigd was. Maar in die vertrouwde patronen zaten ook nieuwe details verweven — kleine aanpassingen in posities, subtiele verschuivingen in accenten, ruimte voor individuele expressie waar eerder de collectieve discipline heerste. Evolutie in plaats van revolutie. Respectvol rentmeesterschap in plaats van abrupte verandering.
Ook degenen die vanaf de tribune naar de open trainingen keken, merkten het. Supporters, aanvankelijk wantrouwig, knikten al snel goedkeurend. De sfeer droeg een gevoel van herkenning; dit was nog steeds hun team, gebouwd op de principes die hen nog niet zo lang geleden in vervoering hadden gebracht. Lokale kranten bevestigden het beeld en beschreven de nieuwe periode niet als een breuk maar als een voortzetting. Het woord “erfenis” verscheen bijna dagelijks in de koppen, en voor een keer werd het niet gebruikt als een klaagzang om wat verloren ging, maar als een belofte van wat behouden bleef.
In de kleedkamer was de impact nog groter. De ervaren spelers hadden zich voorbereid op omwenteling, op de onzekerheid die vaak met trainerswissels gepaard gaat. In plaats daarvan vonden ze geruststelling. Ze spraken over een leider die hen niet vroeg alles wat ze kenden overboord te gooien, maar juist vroeg om er nog dieper in te geloven. Jonge spelers, wier ontwikkeling onder de vorige coach in een stroomversnelling was geraakt, vreesden dat ze onder een nieuw regime weer van nul zouden moeten beginnen. In plaats daarvan kregen ze te horen dat hun groei ertoe deed, dat de nieuwe manager die juist verder wilde verfijnen, niet afremmen. Voor een selectie die al gevormd was door geloof, kwam de boodschap hard aan: continuïteit was geen slogan, maar een plan.
Toch werpt de schaduw van de vertrokken leider zich lang uit. Elke wedstrijd zal uitnodigen tot vergelijking, elk resultaat zal worden gewogen tegen wat er eerder was. De stad weet dat, net als de man die nu aan het roer staat. Maar in plaats van zich voor die last te verbergen, heeft hij haar omarmd. In gesprekken met de pers sprak hij met ontwapenende eerlijkheid over zijn taak. Hij weet dat hij geen kopie kan zijn van de man die vertrok, en dat hij dat ook niet moet willen. Wat hij wél kan zijn, is de hoeder van de ideeën, de beschermer van een cultuur die groter is dan individuele ego’s. Zijn werk, zoals hij het zelf schetst, is niet concurreren met de geschiedenis, maar ervoor zorgen dat die levend, relevant en ongebroken blijft.
Supporters, die ooit vreesden voor terugval, hebben onverwacht troost gevonden in dat perspectief. Ze herkennen oprechtheid wanneer ze het horen. Rotterdammers, gehard door decennia van wisselende voorspoed, ruiken loze beloften van ver. Wat ze nu zien, is iets anders: een oprechte gelofte om te verdedigen wat het meest waardevol is, uitgesproken niet met arrogantie maar met overtuiging. Ze zijn opnieuw beginnen te geloven, niet alleen in toekomstige overwinningen maar ook in het behoud van identiteit.
En hier vindt het verhaal zijn meest aangrijpende wending. De man die nu deze verantwoordelijkheid draagt, is niet zomaar een trainer; hij is iemand wiens eigen spelerscarrière werd gekenmerkt door kunstzinnigheid, leiderschap en een diep begrip van wat voetbal in Nederland betekent. Zijn weg van de wereld betoveren met zijn linkerbeen tot het nu leiden van een van de trotsste clubs van het land is een cirkel die rond is. En in deze rol heeft hij openlijk verklaard dat hij de man die hem voorging wil eren. Hij sprak Arne Slot bij naam, met respect, en benadrukte dat wat werd opgebouwd niet mag instorten.
Robin van Persie heeft duidelijk gemaakt: zijn missie bij Feyenoord is niet om de erfenis van Slot te overschrijven, maar om haar te beschermen, te voeden en ervoor te zorgen dat ze blijft bloeien in de toekomst van Rotterdam. Aan de stad, aan de fans, en aan de spelers biedt hij geen breuk maar continuïteit, geen uitwissen maar evolutie. In zijn woorden, in zijn trainingen, en in zijn aanwezigheid klinkt een vastberadenheid: de fakkel zal niet vallen. De erfenis zal niet vervagen. En de identiteit van deze club, gesmeed door Slot en nu bewaakt door Van Persie, zal blijven branden, helder de weg verlichtend in de steeds veranderende wereld van het voetbal.